JAN DE WINTER EN WILHELMINA C KLAASSEN

 

Jan en zijn zuster Beth waren de enige in leven gebleven kinderen van Jan de Winter en Catharina Brasser. Tijdens hun kinderjaren heersten er verschillende levensgevaarlijke epidemieën zoals de mazelen (1860), cholera (1866) en typhus (1871). Zij werden geboren in Wijk aan Zee, wijk A No. 98, wat later de Voorstraat nr. 8 zou gaan heten en waar vader Jan het beroep van schelpenvisser uitoefende. De schelpen werden vervoerd naar de haven van Beverwijk. Daar werden zij op schepen verladen om elders in kalkovens te worden gebrand voor de fabricage van cement.

 

Jan jr. werd vrijgesteld van de Nationale Militie (militaire dienst) omdat hij de enige zoon in het gezin was. Hij trouwde op 24-jarige leeftijd met de toen 18-jarige Wilhelmina Catharina Klaassen, roepnaam Mantje. Na hun huwelijk gingen zij in de Kerkstraat wonen (St. Odulfstraat 18), vlak bij het huis van zijn ouders. Reeds anderhalve maand later werd hun eerste kind geboren en er volgden er nog zeven in hun huwelijk dat slechts 16 jaar duurde.

Jan, die aanvankelijk als arbeider te boek stond, is later het beroep van barbier gaan uitoefenen. Hiertoe had hij een deel van zijn woning ingericht als werkruimte. In deze hoedanigheid zal hij heel wat Wijk aan Zeeërs geknipt en geschoren hebben. Helaas zijn hierover geen bijzonderheden bewaard gebleven. Hij overleed op 12 juli 1896, een maand nadat zijn vader was gestorven. Zijn weduwe bleef achter met acht kinderen, in leeftijd varierend van 1 tot 16 jaar. Omdat sociale voorzieningen in die tijd nog onbekend waren, werden de kinderen er al vroeg op uitgestuurd om een paar centen te verdienen. Moeder Mantje ging zelf ook uit werken, onder andere in hotel "Villa Maria" (later de "Tuinberg") op de hoek van de Zwaanstraat en de van Ogtropweg, en in de pastorie. Van de pastoor kreeg zij vrijdags soms wat vis mee naar huis. De katholieken mochten in die tijd namelijk op vrijdag geen vlees eten, maar wel vis. Dit verbod was door de RK kerk ingesteld als een boetedoening voor de kruisiging van Jezus. Vaak waren de vrijdagen ook nog vastendagen. Dan mocht op die dag maar één volledige maaltijd worden gebruikt. De kerk had echter geen rekening gehouden met mensen die nauwelijks voldoende geld voor voedsel konden opbrengen. Aangezien vlees in die gezinnen een luxe artikel was dat vrijwel nooit op tafel kwam, was de vrijdagse vis van de pastoor juist een feestmaal.

 

 

Zoon Piet had als jonge knaap werk gevonden op een vissersboot. Op een kwade dag in november 1906 kwam het schip niet ver van de Engelse kust in een zware storm terecht. Piet sloeg overboord en verdronk. Hij was pas 15 jaar.

 

Nadat de vijf oudste kinderen het ouderlijk huis hadden verlaten hertrouwde Mantje met Pieter Castricum. Zij gingen met de twee jongste kinderen (Catharina en Willem) wonen in Velsen-Noord. Op 20 juli 1933 overleed zij in het St. Antoniusziekenhuis in IJmuiden-Oost.

Wilhelmina Klaassen met haar tweede echtgenoot Pieter Castricum. Daarachter de twee jongste kinderen Catharina en Willem.