DE BAAN VAN MIJN DROMEN

 

Mijn eerste baan was op een accountantskantoor in Beverwijk. Hier moest ik kasboeken van plaatselijke winkeliers controleren en wat eenvoudig boekhoudwerk verrichten. Ik kwam er al snel achter dat dit niet direct het werk was dat ik mijn leven lang zou willen doen. In het laatste schooljaar was mijn belangstelling gewekt voor de chemie. Ik wilde daarom graag in een laboratorium werken. Toen ik na drie maanden de kans kreeg om dat te doen bij de MEKOG, greep ik dat met beide handen aan. Dat dit een goede beslissing was blijkt uit het feit dat ik 42 ½  jaar bij de MEKOG met veel plezier en succes heb gewerkt.

 

1962. Hoofdlaboratorium  MEKOG  (Analytische Afdeling)

Op 1 maart 1946 begon ik bij de MEKOG als hulpanalist.

In die functie moest ik in continudienst eenvoudige analyses uitvoeren  voor de bedrijfscontrôle. In mijn vrije tijd volgde ik een opleiding voor analist.

 

Van november 1949 tot april 1951 vervulde ik mijn dienstplicht. Na de eerste militaire training in Schalkhaar werd ik overgeplaatst naar Blerick bij Venlo waar ik werd ingedeeld bij het Regiment Limburgse Jagers. Daar werd ik opgeleid tot mortierschutter. Tijdens mijn verblijf in Blerick werd de uitzending van dienstplichtigen naar Nederlands Indië gestopt, zodat deelname aan de oorlog daar mij bespaard bleef. Na mijn diensttijd hervatte ik mijn werk en de studie.

In de daarop volgende jaren slaagde ik voor twee analisten-opleidingen. Daarna volgde ik nog een aantal applicatie-cursussen op het gebied van chemie, elektronica en statistiek. Door het slagen voor de opleidingen was ik intussen bevorderd tot gediplomeerd analist en werkte ik op de Analytische Afdeling.

In die jaren besloten de fabrikanten van kunstmest in de EGKS (Europese Gemeenschap van Kolen en Staal, de voorloper van de Europese Unie), dat er meer eenheid moest komen in de analyses van kunstmest. Zij organiseerden een internationaal onderzoek in de negen aangesloten landen om volgens strikte voorschriften overal dezelfde analyse-methoden toe te passen. In Nederland werd hieraan meegewerkt o.a. door DSM in Geleen, de Landbouw Hogeschool (de latere Universiteit) van Wageningen en de MEKOG in IJmuiden. Voor dit laatstgenoemde bedrijf werd ik aangewezen als de uitvoerder van de werkzaamheden. Kennelijk was mijn chef zo tevreden over mijn aandeel in dit werk, dat hij na afloop besloot mij over te plaatsen naar de afdeling Analyse-Ontwikkeling. Op deze afdeling voelde ik mij pas echt op mijn plaats.

Mijn nieuwe werkzaamheden bestonden hoofdzakelijk uit het verbeteren van bestaande en het ontwikkelen van nieuwe analyse-methoden en –apparatuur. Over de resultaten van deze onderzoekingen schreef ik rapporten en analyse-voorschriften. Deze werkzaamheden voerde ik uit samen met 1 of 2 collega’s, niet alleen voor de MEKOG, maar ook voor enkele vestigingen van Albatros en later voor DSM, waarmee de MEKOG een fusie aanging.

Verder werd ik belast met z.g. moeilijke analyses, waarmee andere afdelingen niet goed raad wisten. Dit alles was uiteraard alleen mogelijk door grondige bestudering van hoofdzakelijk buitenlandse vakliteratuur op het gebied van nieuwe ontwikkelingen en apparatuur. Door verdere studie en specialisatie in o.a. Atomaire Absorptie, wist ik mij tenslotte op te werken tot research-medewerker. Hierin heb ik enkele nuttige bijdragen geleverd bij het onderzoek naar de productie van schoon fosforzuur voor de kunstmest industrie. In deze functie bleef ik werkzaam tot ik op 60-jarige leeftijd met vervroegd pensioen kon (VUT).

Hoezeer mijn werk op prijs gesteld werd bleek uit de afscheidsbrief van de Directie die ik ontving toen ik met de VUT ging. Hierin spraken zij hun waardering uit voor mijn werk  op de Afdeling Analyseontwikkeling en nog speciaal voor mijn bijdrage aan het onderzoek naar de productie van schoon fosforzuur.