RECREATIE EN SPELLETJES
Het leven tussen de beide wereldoorlogen bestond voor een belangrijk deel uit werken. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat werd overal gewerkt. Er bleef dus weinig tijd over voor hobby’s en vermaak.
Door de opkomst van de vakbonden werd uiteindelijk een 48-urige werkweek ingevoerd. Deze uren werden verdeeld over vijf hele en een halve werkdag (zaterdag ochtend). Bovendien kreeg iedere werknemer jaarlijks één week vakantie !
Dezelfde indeling vond ook plaats op de scholen. Alleen kregen de leerlingen ook nog vrij op woensdagmiddag en wat meer vakantiedagen.
Om de toch nog wat schaarse vrije tijd door te brengen werden er diverse clubs en verenigingen opgericht.
Tot de oudste verenigingen van Wijk aan Zee behoren ongetwijfeld de zangkoren van de Katholieke en van de Protestantse Kerk. Ook het fanfarekorps “ARION“ (opgericht in 1899) is één van de eerste. Daarnaast ontstonden clubs op allerlei gebied b.v. voetbal, dammen, schieten, toneel, enz. In de loop der jaren is dit steeds verder uitgebreid.
Omdat er in die tijd nog geen televisie en computers bestonden, werden er op de lange winteravonden veel spelletjes gedaan, b.v. diverse soorten kaartspelen o.a. door volwassenen: pandoeren, klaverjassen, hartenjagen en bridgen en door kinderen: Zwartepieten, één-en-twintigen, en kwartetten.
In de zomer speelden de kinderen meestal buiten. Behalve spelletjes die zowel door jongens als door meisjes (al of niet gescheiden) werden gespeeld, waren er ook specifieke jongens- en meisjesspelen.
Algemene spelletjes waren o.a. tikkertje (tikkie-mijn), herrie-aan-de-sliert, verstoppertje (buut), tollen. Meisjes speelden met poppen, of gingen touwtjespringen of hinkelen. Jongens gingen knikkeren, hoepelen of voetballen.
Bij het voetballen waren er twee combinaties van teams mogelijk t.w. Dorp tegen Achterbuurt (dit was de oostelijke helft van Wijk aan Zee) en: Roomsen tegen Protestanten. Deze laatste was eigenlijk de Katholieke School tegen de Openbare School. In beide gevallen eindigde de wedstrijd meestal in een (onschuldige) vechtpartij, die nooit zo lang duurde.
Andere echte jongensspelen bestonden uit het bouwen van ondergrondse hutten en gangen in de duinen. Er werden dan ruimten gegraven, omgeven door een soort doolhof van gangen. Het geheel werd afgedekt met hout en ander afval dat overal te vinden was, en tenslotte met een laag van het uitgegraven zand. Veel van deze “bouwwerken” werden bij allerlei spelletjes gebruikt.