Het land waarin zij leefden.
Na het beëindigen van de 80-jarige oorlog met Spanje in 1648, groeide ons land onder de naam REPUBLIEK DER VERENIGDE NEDERLANDEN snel uit tot een van de meest welvarende landen van Europa. Deze welvaart was vooral te danken aan de koloniën die voor een rijke bron aan inkomsten zorgden. Deze rijkdom kwam echter bijna uitsluitend terecht bij de handelaren en reders van de Oost-Indiëvaarders. De gewone burgers, vooral die op het platteland, hadden daar nauwelijks profijt van.
Ook was er een tweedeling tussen de bevoorrechte leden van de Hervormde (Staats-) Kerk en andersdenkenden, zoals Rooms-Katholieken, Joden, en nog enkele andere kleine geloofsgemeenschappen. Alle openbare functies mochten alleen bekleed worden door mensen die lid waren van de Hervormde Kerk.
Onder "openbare functie” werd niet alleen verstaan bestuursleden van Rijk, Provincie en Gemeente. Ook het ambt van Politie en zelfs Schoolmeester viel daar onder.
Plaatselijke gezagshebbers misbruikten vaak hun macht om kerken van andere geloofsgemeenschappen te sluiten. Dit was o.a. in de Drie Egmonden waar onze voorouders woonden. Daar waar godsdienstige bijeenkomsten wel werden toegestaan moesten jaarlijks aan de Schout z.g. Recognitiegelden worden betaald. Deze werden dan nog eens extra geëist bij speciale gelegenheden, zoals b.v. de aanstelling van een nieuwe Schout. Deze extra belastingen voor andersdenkenden drukten zwaar op de toch al arme Katholieke bewoners in de betreffende dorpen.
De welvaart van het land kwam eigenlijk alleen tot uiting in de steden. Daar waren de vaak dicht opeen gebouwde huizen vanwege het brandgevaar allemaal van steen. De wegen waren bestraat en er bestonden enkele sociale voorzieningen. Dit in tegenstelling tot het platteland. In de dorpen waren vóór 1900 de wegen bijna allemaal min of meer verharde zandwegen. Ook de verbindingswegen tussen de dorpen waren niet veel meer dan karrensporen. Deze geïsoleerdheid leidde ertoe dat in veel dorpen een eigen dialect gesproken werd.