WIJK AAN ZEE  in de 19e eeuw.

 

Toen Jan de Winter (IV-1) zich in 1849 in Wijk aan Zee vestigde als  SCHULPER  (schelpenvisser), waren daar ca. 300 inwoners. Het dorp was te bereiken vanuit Beverwijk over een weg die eeuwenlang niet meer was  dan een zanderig karrespoor vol met kuilen en plassen, maar die in 1845 werd verbeterd door een verharding met schelpen aan te brengen. Behalve deze weg waren er nog twee andere verbindingswegen. Aan de zuidkant liep een karrespoor achter het Paasduin om (de latere Bosweg) naar Velsen-Noord  (Wijkeroog), en in noord-oostelijke richting  ging nog een karrespoor naar  Heemskerkerduin (Heemskerker-Relweg ? ).

 

Sinds 1817 vormde Wijk aan Zee één gemeente met Wijk aan Duin, dat tijdens de samenvoeging ongeveer evenveel inwoners had, voornamelijk tuinders. Het Raadhuis van Wijk aan Zee en Duin, zoals deze gemeente heette, stond aan de zuidkant van de Zeestraat, even ten oosten van de huidige Betonweg (zie foto).  De bebouwing van Wijk aan Zee lag geheel ten westen en zuid-westen van de NH Kerk. Vanaf deze kerk liep een korte brede weg in westelijke richting  (De Zwaanstraat, in die tijd  Kerkstraat geheten). Deze weg eindigde aan de voet van de duinenrij die het land beschermt tegen de zee   ter hoogte van de huidige kruising  met de Van Ogtropweg  en de Rijckert Aertszweg.

De enige toegang van het dorp tot het strand was via de Relweg. Dit was een zanderig pad langs de Rel, een beekje dat ontsprong in het vlakke tuinders-      gebied tussen Wijk aan Zee en Wijk aan Duin en dat uitmondde op het strand. Voor de schelpenvissers was dit de enige mogelijkheid  om op het strand te komen met hun paard en wagen, waarmee zij de schelpen vervoerden.

Langs de Relweg en de Stetweg (Schulpenstet) ontstonden hoge schelpenbergen, die  -  vandaar met paard en wagen - later ook per stoomtram vervoerd werden naar schepen in de Beverwijkse haven.

In de Kerkstraat (Zwaanstraat) stonden o.a. het GASTHUIS (bejaardenhuis) en de woningen van de Schout, de Dominee en de Schoolmeester, met daarnaast de school.   Deze laatste werd in 1848 wegens zijn bouwvallige staat afgebroken. Het onderwijs werd daarna gegeven in een gebouw  ten zuid-oosten van de NH Kerk. In 1882 moest deze school plaats maken voor de stoomtram, die een verbinding onderhield tussen het BADHOTEL en het station in Beverwijk. In 1884 werd de nieuwe Openbare Wilhelminaschool in de Relweg officiëel geopend.

 

Op het kaartje is even ten oosten van het dorp een LUNET aangegeven. Dit is de meest westelijke militaire versterking van een verdedigingslinie die in 1800,  na de Russisch-Engelse invasie bij Schoorl, werd aangelegd ter bescherming van Amsterdam bij een eventuele aanval uit noordelijke richting. Tussen Wijk aan Zee en het Wijkermeer werden 26 van deze aarden wallen gebouwd, waarachter het geschut kon worden opgeteld.

 

Ofschoon  75-80 %  van de inwoners Rooms-Katholiek was, behoorden de Notabelen en de Bestuurders van het dorp vanaf de 16e tot eind 18e eeuw uitsluitend tot de kleine Hervormde Gemeenschap. Door allerlei wettelijke voorschriften mochten alle openbare ambten alleen bekleed worden door leden van de NH Kerk. Zij vormden daardoor de maatschappelijke boven-     laag van de bevolking.

Ook verschillende Commandeurs (Kapiteins, Schippers enz.) van Walvisschepen die in Wijk aan Zee woonden, behoorden tot die geloofsgemeenschap. Door oorlogsgeweld eind 18e – begin 19e eeuw  verarmde echter de gehele bevolking, zodat onderscheid tussen rijk en arm voor een groot deel verdween. In de Napoleontische tijd (begin 19e eeuw) werd het bovendien voor katholieken mogelijk om openbare functies uit te oefenen. Er gingen echter nog tientallen jaren overheen voordat de sociale en maatschappelijke verhoudingen in democratisch opzicht recht getrokken waren.

Eén van deze misstanden was b.v. het ontbreken van een Rooms-Katholieke Kerk. Eeuwenlang  mochten de katholieken hun godsdienstoefeningen alleen uitoefenen in een gebouw dat zich uiterlijk niet onderscheidde van een woonhuis of schuur. Zo stond ook in Wijk aan Zee een Schuurkerk die aan deze voorschriften voldeed.  Gebouwd aan de voet van de duinen in de uiterste noord-westhoek van de bebouwde kom ( in de tuin van perceel St.Odulfstraat 2 ) stond deze kerk, die er van buiten uitzag als een gewone schuur. Eerst in 1870 werd aan de achterkant, waar zich het altaar bevond, een klein torentje op het dak geplaatst. In 1874 werd aan de voorkant een stenen portaal tegen de schuurkerk aangebouwd en bekroond met het 4 jaar eerder gebouwde torentje. (zie foto uit 1875). Niet lang daarna, in1886, werd het schuurkerkje door de Bisschop afgekeurd om nog langer dienst te doen. Er werd een nieuwe kerk gebouwd die op 19 mei 1890 feestelijk werd ingewijd. Het benodigde geld werd door de Bouwpastoor Driessen bij elkaar gebedeld bij hoofdzakelijk rijke zakenlieden die in het dorp hun zomerverblijf hadden.

 

Tussen de twee Wereldoorlogen

 

Nadat in de voorafgaande eeuwen het aantal inwoners van Wijk aan Zee was gedaald tot enkele honderden, nam vanaf het begin van de 20e eeuw het inwoneraantal geleidelijk aan toe tot ca. 1400 in 1940. Dit was voor een groot deel te danken aan de toename van het toerisme. In 1880 had H. Tappenbeck het Badhotel laten bouwen op de hoek van De Zwaanstraat en de Gasthuisstraat.

De enige toegangsweg vanuit Beverwijk was nog een zandweg, enigszins verhard met schelpen van het strand. In 1881 kwam er een stoomtram om toeristen tussen het station van Beverwijk en het Badhotel te vervoeren. Deze stoomtram werd in 1892 vervangen door een milieuvriendelijker paardentram. De passagiers werden n.l. vaak bedolven onder een roetwolk van de locomotief. Nadat de Zeestraat in 1922 was bestraat, nam in 1924 een autobus de plaats in van de paardentram.

Mede door het toenemende toerisme werd Wijk aan Zee ondekt als ideale vakantieplaats voor de armere jeugd uit de steden. Er werden enkele kinder-vakantiehuizen gesticht , waar de  “bleekneusjes” een aantal weken van de gezonde buitenlucht konden genieten.

In het omstreeks 1920 gebouwde sanatorium  HELIOMARE  werden TBC-ptiënten zoveel mogelijk in de buitenlucht jarenlang verpleegd. Goede medicijnen tegen deze ziekte bestonden toen nog niet.

De opkomende industrie (Hoogovens) zorgde voor meer werkgelegenheid. Ook de tuinbouw vormde een belangrijke inkomstenbron. Het gebied tussen Wijk aan Zee en Beverwijk was een aaneenschakeling van tuinbouwbedrijven met o.a. asperge, prei (“De Preikoning”), aalbessen, aardbeien en bloembollen. Tussen deze bedrijven lagen talloze volkstuinen, vaak omgeven door aarden wallen of hagen, als bescherming tegen de wind. Hierop werden vooral groenten en aardappelen geteeld voor eigen gebruik. Ook in de duinen rond het dorp waren veel van deze volkstuintjes. Bovendien hielden veel bewoners kippen en/of 1 of meer geiten.