EEN WANHOOPSDAAD MET GOEDE AFLOOP

 

Op zekere dag kwam mijn vader huis met een heuglijke mededeling. Hij kon van een aan ons bekende tuinder uit de omgeving een paar zakken winter-wortelen kopen.  Het waren weliswaar geen aardappelen, maar het zou toch een welkome aanvulling zijn op ons rantsoen. Er was echter één maar... De wortelen waren i.v.m. de vorst ingekuild op zijn land. We moesten dus wel wachten op een dooiperiode. Toen die eindelijk aanbrak, vroeg mijn vader aan de tuinder of hij de toegezegde wortelen kon komen halen. De tuinder, die duidelijk zelf geen last had van de hongersnood, was echter niet bereid om zijn wortelenkuil te openen omdat er over enkele dagen opnieuw vorst  werd verwacht. Maar nood breekt wet en omdat bij ons de nood hoog gestegen was, werd besloten dat ik samen met één van mijn broers de wortelen zelf zou gaan halen. Ik was toen een 16-jarige scholier en heel wat slanker dan nu. Mijn broer Piet was 10 jaar ouder en moest geregeld onderduiken vanwege de razzia`s.

Toen het begon te schemeren stapten wij op onze gammele fietsen met anti-plofbanden en reden over de Zeestraat richting Wijk aan Zee. In die tijd lagen aan beide zijden van deze straat talloze landerijen, waar van alles geteeld werd.

Op een bepaalde plaats sloegen wij het zijpad in waaraan het bewuste stuk land lag en al spoedig vonden wij de kuil met wortelen. Het was nog net licht genoeg om een goede plek te vinden waar we de kuil konden openen. We vulden snel de beide jutezakken, dekten de kuil weer toe en vertrokken stilletjes richting Zeestraat. Deze was verlaten en aardedonker. Tijdens de oorlogsjaren brandde nergens de straatverlichting en de fietslampen waren volgens de voorschriften afgedekt op een smal spleetje na. We moesten daarom goed opletten waar we reden. We waren bijna bij de Betonweg, toen er vanuit Beverwijk een fel licht in onze richting kwam. Toen dat dichterbij kwam zagen we dat het een fietser was die met een sterke, recht vooruit gerichte lamp snel naderbij kwam. Hierdoor raakte ik verblind. Ik zag niets meer en plotseling botste ik met mijn hoofd tegen iets hards aan. Ik slaakte een kreet en kwam te vallen. Mijn broer stopte onmiddellijk en begon te schelden en te vloeken tegen de onbekende fietser.  Dat moet ongetwijfeld een Duitse militair geweest zijn, want een Nederlander zou het zeker niet gewaagd hebben om met zulk groot licht de straat op te gaan. Hij begreep echter wel dat hij de schuldige was aan dit ongeluk en maakte zich met grote snelheid uit de voeten, richting Wijk aan Zee. Toen bleek dat ik met mijn hoofd tegen een spaanse ruiter gereden was. Een spaanse ruiter is niet alleen een Spanjaard op een paard, maar ook de naam van een verplaatsbare prikkeldraadversperring. Hiermee was de Betonweg afgesloten. Gelukkig was ik nog wel in staat om verder te fietsen. Dat deden we dan ook en verlieten zo snel mogelijk de plaats des onheils.

Thuis gekomen werden de verwondingen verzorgd. Ik had geluk gehad dat alleen de zijkant van mijn hoofd geraakt was en mijn oog geen schade had ondervonden. Alleen wat schrammen en blauwe plekken hield ik er van over. Het leed werd nog enigszins verzacht doordat wij met twee zakken wortelen waren thuisgekomen.

Enkele dagen later ontmoette mijn vader de bewuste tuinder. Die zei: Willem, je kan nou toch wel de bestelde wortelen komen halen. Op de vraag van mijn vader of hij nu dan toch de kuil open ging maken, antwoordde hij: Er zijn een paar ongewenste bezoekers geweest die het al hebben gedaan. Zo bezorgde dit avontuur ons toch nog een extra portie voedsel.