DE HONGERWINTER VAN 1944 / 1945
Na de invasie van de Geallieerden op 6 juni 1944 in Normandië, was er ondanks de hevige gevechten daar weinig vooruitgang te bespeuren. In Nederland werd vol ongeduld gewacht op de bevrijding, maar het front waar de gevechten plaatsvonden was nauwelijks in beweging. Tot eindelijk begin september 1944 de Geallieerden doorbraken en in enkele dagen een groot deel van België bevrijdden. Dit was de aanleiding voor het ontstaan van een geruchtenstroom in Nederland, waarbij gesuggereerd werd dat ook Nederland binnen zeer korte tijd bevrijd zou worden. Er werd al openlijk gesproken over “bijltjesdag” waarbij afgerekend zou worden met NSB-ers en iedereen die met de Duitsers heulde.
Op dinsdag 5 september (Dolle Dinsdag) werden deze geruchten zo aangedikt, dat veel Duitsgezinde NSB-ers halsoverkop de vlucht namen naar andere delen van het land waar zij niet herkend zouden worden. De Duitse bezetters roofden zoveel mogelijk voedsel, huisraad en kunstvoorwerpen en stuurden dit per trein naar Duitsland. Op aansporing van de Nederlandse Regering in Londen ging het Nederlandse Spoorwegpersoneel op 17 september in staking om aan deze leegroof een einde te maken.
In deze periode kregen alle inwoners van Velsen-Noord, waar ook wij als geëvacueerden waren ondergebracht, bevel om binnen enkele dagen hun woning te verlaten. Zo vertrokken ook wij, met alleen een volgeladen, geleende handkar en bepakte fietsen op goed geluk lopend naar een onbekende bestemming. Tijdens deze tocht over de Breestraat in Beverwijk werd onze vader aangesproken door een van zijn collega`s. Die verwees hem naar een informatiepost in het gebouw van de Groenteveiling (na de oorlog werd dit gebouw vervangen door een vestiging van C en A). Toen hij zich daar meldde, kreeg hij een woning toegewezen in de Hoflanderweg. Opgelucht dat wij onverwacht en zo snel weer onderdak kregen, betrokken wij deze woning. Hier bleven wij wonen tot het eind van de oorlog.
Een van de gevolgen van de spoorwegstaking was dat een groot deel van Nederland geen voedsel en brandstof meer kreeg. In Drenthe waren voldoende hoeveelheden aardappels, maar omdat er geen treinen meer reden en door tegenwerking van de Duitsers lagen die te rotten op het land. In Noord- en Zuidholland en in Utrecht was bijna geen aardappel meer te koop. Er werden Centrale Keukens opgericht waar de bewoners tegen inlevering van distributiebonnen voedsel konden kopen. Door de blijvende schaarste werd de kwaliteit echter steeds slechter. Na verloop van tijd bestond een portie voedsel uit niet veel meer dan een klein beetje waterige soep, gemaakt van verschillende koolsoorten en veevoer. Soms konden er wat suikerbieten worden gekocht bij de groenteboer. Deze werden thuis meestal verwerkt tot pulp en stroop. Van de pulp werden plakken gekneed, die op de met hout gestookte kachel min of meer gaar gekookt werden. Bij de bakker kon, indien voorradig ( ! ) , bij inlevering van distributiebonnen ongeveer ½ brood per persoon per week gekocht worden. Al met al dus veel te weinig om van te leven.