VERWARMING VAN DE WONINGEN

 

Centrale verwarming van de hele woning was iets dat niet was weggelegd voor een gewone burger. Over het algemeen werd alleen de huiskamer verwarmd. Dit gebeurde met kachels, die gestookt werden met steenkool en hout. De beste steenkool was antraciet, maar dit was ook de duurste. Daarom kochten veel mensen cokes of z.g. eierkolen. Dit was afvalgruis van steenkool, dat in de vorm van een ei geperst was. Ook (afval-) hout werd veel gebruikt. Dit werd in handzame blokken gezaagd, zodat het gemakkelijk in de kachel paste.

Uit zuinigheids overweging werd later op de avond geen brandstof meer in de kachel gestopt zodat deze in de loop van de nacht leegbrandde. ’s Morgens werd dan eerst de asla geleegd. Vervolgens werden dunne stukjes hout (aanmaakhout) met wat papier en een scheut petroleum in de kachel gestopt en met een lucifer aangestoken. Als het hout voldoende brandde werden er een paar dikkere blokken hout op gegooid en daarna de steenkolen.

Het benodigde hout werd vaak “gejut” op het strand. Maar ook steenkool werd op het strand gevonden. Op de schepen werden de machines n.l. gestookt met vette steenkool. Bij ruw weer gebeurde het nogal eens dat een deel van deze steenkool over boord sloeg. Na verloop van tijd spoelde dat bij gunstige wind aan op de stranden. De oplettende jutters waren er dan als de kippen bij om hun jute zakken met deze gratis brandstof te vullen.

De enige kachel in het huis stond meestal in een hoek van de woonkamer. Hierdoor ging zo weinig mogelijk van de schaarse ruimte verloren. Natuurlijk kon deze kachel niet het hele huis verwarmen, ook al omdat ’s nachts niet gestookt werd. Bij strenge vorst moesten daarom veiligheidsmaatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de waterleiding zou bevriezen. In de slaapkamers en soms ook in de woonkamer kwamen vaak de ijsbloemen op de ramen.

De kachel werd natuurlijk ook gebruikt om te koken en om eten warm te houden. Omdat er geen geiser aanwezig was, stond er heel vaak een ketel met water op, zodat warm water meestal voorhanden was.

Wanneer het stookseizoen voorbij was, kreeg de kachel een onderhoudsbeurt. De binnenkant was bekleed met vuurvaste steen om de warmte gelijkmatig te verdelen en langer vast te houden. Hierop ontstond vaak een afzetting van verbrandingsresten, z.g. slakken. Die moesten ieder jaar verwijderd worden. Dan werden tevens losgeraakte stenen vervangen en aangesmeerd met vuurvaste cement. Ook de schoorsteen werd dan geveegd. Zo was alles weer klaar voor het volgende stookseizoen.